Dr. G. Ch. Aalders, Korte verklaring van de Heilige Schrift: Esther, [1947], 95-96 Men heeft gezegd dat voor dit vreselijke geen enkele rechtvaardiging te vinden is, en daarin een stuitende bloeddorst bespeurd. Doch deze beoordeling is niet billijk. Reeds het feit dat de koning vraagt of Esther nog iets te wensen heeft, moet met de mogelijkheid doen rekenen, dat, althans in Susa zelf, de genomen maatregelen niet geheel en al voldoende zijn om de Joden volledige beveiliging te verzekeren. Juist in die koninklijke residentie, waar ook Haman zelf woonachtig geweest was, konden er heel wat personen zijn die hem hadden aangehangen en met hem eens geestes waren. En als die niet allen onschadelijk gamaakt waren -- het cijfer vijfhonderd is niet zo buitengewoon groot --, dan konden zij later nog wel eens weer een ernstige bedreiging voor de Joden vormen. Dat Esther zoiets wil voorkomen, is heel begrijpelijk, en het getal van nog driehonderd, die op de tweede dag de dood vonden, bewijst, dat zij niet verkeerd heeft geoordeeld (vgl. vs. 15).
Dr. Onno Damste, Herodotos, Historiën, [1987], vii.238 Na dit gezegd te hebben inspecteerde Xerxes de lijken en toen hij gehoord had dat Leoonidas koning en veldheer der Lakedaimoniërs was, liet hij zijn lijk onthoofden en het licham kruisigen.
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide Esther: [19]Dunkt het den koning goed, [20]men late ook morgen den Joden, die te Susan zijn, toe, te doen naar het gebod van heden; en men hange de tien zonen van Haman [21]aan de galg. 19. Hebreeuws, is het goed bij den koning. 20. Dat is, laat hen morgen in de stad Susan doen wat heden op den burg Susan geschied is. Anderen verstaan dit alzo, dat er te Susan nog enigen waren, die zich tegen de Joden stelden, die ook noodzakelijk moesten uitgeroeid worden. 21. Hier staat aan te merken dat de zonen van Haman zijn gehangen geworden nadat zij doodgeslagen waren. Zie vs.10.